vrijdag 14 november 2014

HERFSTMAAN


1.

Toen Fons de Munnik die ochtend wakker werd stelde hij een merkwaardig feit vast. Hij had zin in de dag. Gewend als hij was aan zelfonderzoek probeerde hij zich zijn dromen te herinneren. Wat hij daar aantrof was deprimerend genoeg. Ziekte, dood en seksuele perversie. Hij had geneukt met een donker meisje dat tegelijk een jongen was en zijn vriend Peter had een feest gegeven om zijn naderende dood bekend te maken. Zulke dingen legden normaal een sluier over zijn ochtend die hij moest wegscheuren voor hij in staat was om helder te zien. Nu glimlachte hij erom.
Zijn vrouw hamerde er altijd op dat hij moest praten. Praten en nog eens praten, alle troep eruit gooien en alle vuiligheid naar boven brengen. Zelf zei hij dan dat stemmingen kwamen en gingen en geen direct verband hielden met mogelijk deprimerende feiten of gedachten. Had hij gelijk of niet? Hij keek naar buiten. Een lichte nevel hing in de lucht. Het was vroeg in september. Het had geregend, een waas lag over de straat. Hij herinnerde zich dat hij de vorige dag naar de volle maan had staan kijken voor hij ging slapen. Was dat het, kon het zo eenvoudig zijn? De maan?

Hij wiegde zijn thee. Oolong. Zijn vrouw zat voor haar kaptafeltje van rood gelakt mahonie en stiftte haar lippen. Ze keek geconcentreerd in haar spiegelbeeld.
‘Heb je de maan gezien?’ vroeg hij. ‘Ik heb er gisteren een hele tijd naar staan kijken.’
‘Was je daarom zo laat naar bed?’
Hij vroeg zich af hoe ze dat wist. Hij had zachtjes gedaan omdat ze vast in slaap leek. Hij nam een slokje thee en keek naar zijn vrouw. Ze trok haar lippen in om de lipstick gelijkmatig te verspreiden, legde de stift weg en begon met een borsteltje mascara in haar wimpers aan te brengen. Het was niet voor niets dat ze zo aandrong op praten. Buitenshuis, wel te verstaan, professioneel, want hier binnen deden ze het nog maar mondjesmaat. Hij kon het haar ook niet kwalijk nemen. Twintig jaar lang had ze hem aangehoord en had ze teruggepraat, zonder dat het iets aan zijn wisselende stemmingen had veranderd. Haar ammunitie was op, iemand anders moest er maar op schieten. Ze monsterde kritisch het resultaat van haar make-up, pakte haar tas en kuste hem vluchtig op zijn lippen. Hij proefde het vettige rood. ‘Tot vanavond, ik ben laat thuis.’
‘Werk ze,’ zei hij.
‘Jij ook.’
Toen hij de deur in het slot hoorde vallen wilde hij opstaan maar halverwege de beweging liet hij zich weer zakken. Hij schonk nog wat thee bij en walste de vloeistof rond. ‘Een mens bestaat voor het grootste deel uit water,’ dacht hij. ‘Als de maan in staat is die enorme watermassa’s van de oceanen te bewegen, waarom zouden wij nietige mensjes dan ongevoelig zijn voor zijn invloed? Ik ben niet gek. Het is allemaal puur wetenschappelijk. Het is hoogtij in mijn hoofd, vandaag. Dat is het.’

Hij stond al met de deurklink in zijn hand toen hij zich bedacht.
‘ASZ Auto Assurantiën, waarmee kan ik u van dienst zijn?’
‘Ja, met Fons. ‘Ben jij dat, Marja? Zeg, luister. Ik voel me vandaag nogal grieperig. Het lijkt me beter als ik thuis blijf en een beetje uitziek voordat het erger wordt. Het is toch erg rustig deze week. Ik hoop dat ik er morgen of overmorgen weer ben, maar ik laat het je tijdig weten, goed? Nou dag.’
Hij deed zijn jas uit en keek in een feestelijke stemming om zich heen. Hoe lang geleden was het dat hij zomaar vrij had genomen? Hij was een mens van vaste gewoontes. Gewoontes die een hek moesten plaatsen om de grillen van zijn humeur. Als het in zijn hoofd tekeer ging of een brij van modderige gedachten was had hij altijd de regelmaat van zijn dagen om zich aan vast te klampen. In het weekend mocht hij drinken, op doordeweekse dagen hield hij het bij thee. Zijn fantasie mocht nu en dan ontsporen, zijn leven bleef veilig op de rails.
Wat nu te doen? Een half uurtje mediteren? Zijn zaterdagen begon hij altijd met rituele ademoefeningen om te voorkomen dat de weekendborrels hem al te veel zouden meeslepen. Zijn vrouw had hem ooit meegenomen naar een yogaclubje. Zij was overspannen, haar toch al dunne haar viel uit, en voor hem zou het ook goed zijn, een beetje bezinning. Zelf was ze er allang weer mee gestopt maar bij hem had de gewoonte post gevat. Hij liep naar zijn slaapkamer en keek weifelend naar het rode kussentje dat op het Perzische tapijt lag, in het hart van het patroon. Hij duwde de punt van zijn schoen erin. Een put bleef achter in de massa boekweitkaf die door de dikke stof in bedwang werd gehouden. ‘Het is geen zaterdag’, besloot hij, ‘ik hoef er niet op.’
Hij boog ironisch in de richting van het kussen. ‘Namasté,’ zei hij schor.

Wordt vervolgd...

Geen opmerkingen: